Na de elfde september hebben deskundigen van internationale rechtspraak volle aandacht geschonken aan de vraag hoe te handelen bij daden van internationaal terrorisme. Daarbij kwamen uiteenlopende gezichtspunten van internationale rechtspraak in beeld, inclusief de wet op zelf-verdediging, het internationale strafrecht, wetten tegen terrorisme en mondiale rechtspraak gericht op bevordering van justitie. Een hoofdvraag was of de terroristische aanval tegen de Verenigde Staten een ‘gewapende aanval’ betrof in de zin dat de USA het recht zou hebben om als aangevallen Staat terug te slaan met militaire middelen in overeenstemming met het recht op individuele dan wel collectieve zelf-verdediging. Dit was het standpunt dat de VN Veiligheidsraad innam met haar Resolutie 1368 (12 september) and 1373 (28 september 2001), zij het niet in ondubbelzinnige bewoordingen.. De Veiligheidsraad verwees slechts in algemene bewoordingen naar het recht op zelfverdediging, maar faalde om dit expliciet in verband te brengen met de aanvallen op de elfde september. Maar toch, indien de woorden ‘gewapende aanval’ en ‘zelfverdediging’ nog enige betekenis houden, zijn er goede redenen om te erkennen dat de Verenigde Staten het recht had op zelfverdediging. Maar, dit recht mag voor de Verenigde Staten en haar bondgenoten geen carte blanche worden om te doen wat ze willen. Zelfverdediging moet zichzelf beperken tot de afweer van een gewapende aanval en van acute terroristische bedreiging. Verder moet iedere vorm van zelfverdediging strikt in overeenstemming zijn de principes van evenredigheid, noodzaak en inachtneming van internationale mensenrechten. Een doelstelling om het Taliban regime omver te werpen valt als zodanig buiten een bestek van zelfverdediging. Evenmin verschaft het recht op zelfverdediging een vrijbrief aan slachtoffer-staten om naar eigen believen andere staten te bestempelen als “een As van het Kwade”, in bewoordingen zoals die door president Bush gebezigd worden. Het internationale strafrecht ontwikkelt zich de laatste tien jaar meer en meer, zoals duidelijk wordt in de vorming van ad hoc tribunalen voor voormalig Yugoslavië en Ruanda en in het aannemen van het Statuut van Rome voor het tot stand komen van een permanent Internationaal Hof van Strafrecht. Dit hof zal spoedig in werking treden. Het Statuut van Rome omvat in haar lijst van ‘ernstige misdaden van internationale zorg’ niet ‘internationaal terrorisme’. Maar, in verband met de voorgenomen planning, het grootschalige karakter en de moedwillige bedreiging van duizenden onschuldige burgers, kan er mijns inziens weinig twijfel over bestaan dat de aanvallen van elf september vallen onder de bewoording ‘wijdverbreide of systematische aanval tegen enige burgerbevolking’ in artikel 7 van het Statuut van Rome. Mijns inziens dragen die aanvallen het karakter van ‘moord’, ‘uitroeiing’ en andere ‘inhumane daden’, als genoemd in de lijst of misdaden binnen de bepalingen van de wet tegen misdaden begaan tegen de mensheid. Dit Hof kan in de toekomst een onafhankelijk forum bieden om internationale terroristen te berechten. Door daar vertrouwen in te investeren kan het op termijn zeer wel een toegevoegde mogelijk worden om internationaal terrorisme te bestrijden en om ‘veilige havens’ voor terroristen uit te schakelen.
Ondanks bijna twintig anti-terrorisme conventies tegen kapingen van vliegtuigen en schepen, gijzelingen en financiering van terrorisme, is het wenselijk om te komen tot één samenvattende algemene conventie tegen terrorisme. Het is een goede zaak om de diverse bestaande conventies te stroomlijnen ter betere verzekering van een geïntegreerde benadering van preventie en strafvervolging van international terrorisme. Zulk terrorisme dient niet langer gezien te worden als binnenlandse criminaliteit, maar veeleer als een nieuwe hostes humani generis (misdaad tegen de mensheid).
Maar van nog groter belang is de toepassing van internationaal recht voor de bevordering respect voor sociale rechtvaardigheid via uiterst zorgvuldige aandacht voor mensenrechten zonder enige vorm van discriminatie. Dit met een open oog voor diepgaande ongelijkheden, voor mogelijkheden om armoede te bestrijden met internationale samenwerking, en zinnige regels op te stellen voor vrede en veiligheid als we denken aan de huidige situatie in het Midden Oosten.
Deze enorme niet-militaire agenda kan nooit unilateraal worden nagestreefd, hoe sterk een specifieke staat ook in militair opzicht mag zijn. Het vereist een coherente en eensluidende multilaterale benadering. Artikel 1 van het Charter van de Verenigde Naties biedt de agenda om te zoeken naar zulk een ‘standhoudende vrijheid’.
(VU-Amsterdam and Instituut Social Studies, Den Haag; Vertaling uit Engels, redactie. Zie ook de literatuurlijst elders in dit nummer)
door Nico Schrijver