Boeken en Publicaties
Dit is, nogal opmerkelijk, het tweede proefschrift van ons bestuurslid en mederedacteur Arthur Petersen. Hij studeerde natuurkunde (klimaatwetenschap) in Utrecht en in het verlengde daarvan filosofie aan de VU in Amsterdam. Ook deze studie lag daarmee in het verlengde van zijn eerder fysisch onderzoek. Het werk heeft een nu een voor wetenschappelijk onderzoek wel exceptionele waarde, nu de klimaatsverandering eindelijk een plaats kreeg hoog op de politieke agenda. Er ligt nog steeds een wereld van verschil in begrip en aanpak van foutengrenzen en onzekerheden zoals die in enerzijds de nationale en internationale politiek en anderzijds in de wetenschap, met name in de natuur- en wiskunde, worden gehanteerd. Deze studie probeert hier een brug te slaan.
De voorplaat is in dezen illustratief: ze toont stilistisch het verloop van de gemiddelde wereld temperatuur in de laatste eeuw: met een zwarte hakkellijn als waargenomen en met een grijze zone als modelberekeningen van klimaatsveranderingen louter door natuurlijke oorzaken. helemaal rechts gaat het beeld naar het heden, waar de zwarte curve van reële meetgegevens duidelijk gaat afwijken van de modelberekeningen gebaseerd op uitsluitend natuurlijke oorzaken. Het duidelijk wordende verschil tussen de zwarte lijn en de grijze zone is anthropogeen, door ons mensen veroorzaakt.
In allerlei takken van wetenschap speelt pure statistiek een rol. Daar spreekt men van 66%, 90% of 95% waarschijnlijkheid voor het optreden van een verschijnsel als studieobject; 99% wordt dan al dikwijls een “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”. Het IPCC (International Panel on Climatic Change) heeft moeite om deze fouten- of onzekerheidsdiscussie helder en bruikbaar te maken voor de politieke besluitvorming in aanwezigheid van “broeikassceptici”. Bij wetenschappelijke simulaties is men zich ervan bewust – dient men dat althans te zijn – dat niet-lineaire invloeden hun voorspellende waarde kunnen begrenzen. Veel simulaties bevatten onvermijdelijk een subjectieve component. Een eindoordeel gebaseerd op diverse simulaties vraagt dan om een breed scala van onzekerheidstypologie. Met dat al moge het duidelijk zijn dat wetenschappelijke extrapolatie een uiterts belangrijk instrument is dat ook, verplichtend, bij politieke besluitvorming begrepen en meegenomen dient te worden.
Het boek bepaalde de recensent ook sterk bij de noodzaak van het “voorzorgsprincipe” (precautionary principle) bij de nu zo belangrijke discussie rond global warming: een wereldwijde temperatuurstijging met één oC is feit, met twee oC (met reeds nauwelijks te overziene gevolgen: juridisch, ethisch, ecologisch) lijkt onontkoombaar, drie tot vier oC is de waarde met grootste waarschijnlijkheid, vijf oC is niet onmogelijk en mag door de wereldpolitiek niet buiten beschouwing worden gelaten.