Er is dringend behoefte aan een regionale veiligheidsdialoog
Er lijkt schot te zitten in de jarenlange patstelling tussen Iran en de internationale gemeenschap over het Iraanse kernenergieprogramma.. Dit biedt kansen voor een bredere veiligheidsdialoog in het Midden-Oosten.
Hoewel er begin maart voor de derde keer – op aandringen van de Amerikanen, en met veel moeite – een (beperkte) sanctieresolutie door de VN-Veiligheidsraad werd aangenomen, bleek uit de kort daarna openbaar geworden rapportage van de directeur-generaal van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) dat Iran inmiddels grotendeels opheldering heeft kunnen geven over de eigen nucleaire geschiedenis.
Het Iraanse werk aan kernenergie geschiedt momenteel volledig onder het toezicht van het IAEA. En met uitzondering van vooralsnog onvoldoende onderbouwde beschuldigingen van drie verdachte onderzoekingen in het verleden (U- verrijking op een andere locatie, het testen van hoog explosieve stoffen en een mogelijk ontwerp voor kernraketten) concludeert het IAEA dat het niet over concrete informatie beschikt over clandestiene kernbewapening in Iran.
Wat de nog openstaande beschuldigingen betreft is het goed mogelijk dat we nooit te weten zullen komen of Iran ooit de intentie heeft gehad om kernwapens te maken. Het is nu wel duidelijk dat het land bereid is om onder steeds ruimer toezicht van het IAEA te komen. De pakkans voor clandestiene kernwapenactiviteiten is in dit land nu reeds veel groter dan in de meeste andere landen ter wereld. De internationale gemeenschap zal binnenkort waarschijnlijk formeel moeten constateren dat Iran voldoet aan zijn verplichtingen onder het nucleaire non-proliferatieverdrag en aan de afspraken met het IAEA. Dan zit men nog wel vast aan drie resoluties die sinds december 2006 door de VN-Veiligheidsraad zijn aangenomen en die vragen om een tijdelijke opschorting van het Iraanse programma voor U-verrijking totdat de Veiligheidsraad voldoende vertrouwen heeft dat Iran niet aan kernwapens werkt. Iran verweert zich tegen uitvoering van deze resoluties met twee argumenten. Ten eerste heeft Iran recht op het programma voor U-verrijking binnen de bestaande regelgeving en ten tweede ontbreekt de juridische basis voor deze resoluties.
Op het eerste punt heeft Iran volledig gelijk en het recht op uraniumverrijking voor civiele doeleinden wordt dan ook erkend in de resoluties van de Veiligheidsraad. Op het tweede punt heeft Iran echter slechts ten dele gelijk. Het nucleaire dossier is weliswaar voornamelijk om politieke redenen door het IAEA-bestuur naar de VN-Veiligheidsraad doorgestuurd. Maar juridisch gesproken moeten de Veiligheidsresoluties vervolgens natuurlijk gewoon uitgevoerd worden. Ook politiek gezien moet de Veiligheidsraad nu eerst een grond hebben om zonder gezichtsverlies het dossier weer over te kunnen laten aan het IAEA en de sancties terug te kunnen draaien.
Gezien de hardnekkigheid waarmee Iran vasthoudt aan het continueren van U-verrijking, zal de druk op de internationale gemeenschap toenemen om toch reeds direct met Iran over zijn nucleaire programma te gaan onderhandelen – tegengesteld aan de intentie van de Veiligheidsraadresoluties (‘eerst opschorten, dan onderhandelen’). In deze onderhandelingen zullen voorstellen voor internationalisering van het Iraanse programma besproken kunnen worden. Het verrijken van uranium in Iran in samenwerking met Westerse bedrijven en onder toezicht van het IAEA is daarbij een kansrijk voorstel, dat onder andere door de Amerikanen William Luers, Thomas Pickering en Jim Walsh wordt verdedigd ineen recent nummer van The New York Review of Books. Hoewel er nog heel wat over onderhandeld zal moeten worden, lijkt Iran positief te staan tegenover een dergelijke oplossing. Mochten de onderhandelingen leiden tot resultaat, dan kan dat voldoende reden zijn voor de Veiligheidsraad om het dossier over Iraanse uraniumverrijking te sluiten.
Een deal met Iran over zijn kernenergieprogramma kan zowel positieve als negatieve bijdragen leveren aan de vrede en veiligheid in het Midden-Oosten. Met name moet men instemmen met een bredere veiligheidscontext, die bepalend zal zijn voor stabilisatie in de hele regio. Hierbij spelen de toenemende strategische rol van Iran (met mogelijk stabiliserende invloed op Afghanistan en Iraq) en de veiligheidspercepties van andere landen in de regio een centrale rol.
Op dit moment beschikt in het Midden-Oosten alleen Israël (niet-officieel) over kernwapens. Hoewel niet beweerd kan worden dat Iran zijn kernenergieprogramma van de ene op de andere dag kan omzetten in een kernwapen, heeft het land met zijn verrijkingsprogramma natuurlijk wel reeds een groot aantal technologische barrières doorbroken. En Israël voelt zich – gezien ook de uitlatingen van de Iraanse president over het bestaansrecht van Israël – hierdoor bedreigd. Wanneer in de toekomst ook nog Arabische landen kernenergie gaan ontwikkelen – wat vele inmiddels van plan zijn – dan valt te voorspellen dat de perceptie van bedreiging in Israël alleen nog maar verder toe zal nemen. Het verdient daarom aanbeveling om parallel aan het vinden van een oplossing voor het Iraanse kernenergieprogramma alle landen in het Midden-Oosten, inclusief Israël, te betrekken in een dialoog over regionale veiligheid. Daarnaast dient natuurlijk het nucleaire non-proliferatie regime dat de ontwikkeling van kernwapens moet voorkomen, strikt te worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt.
In deze dialoog zou het moeten gaan over alle aspecten die met regionale veiligheid te maken hebben, variërend van milieuvraagstukken tot massavernietigingswapens. Op basis van de relatief gemakkelijke dossiers zouden reeds snel intergouvernementele overeenkomsten gesloten kunnen worden. De moeilijkste dossiers, zoals het uiteindelijk bereiken van een zone vrij van kernwapens in het Midden-Oosten, zullen stapsgewijs waarschijnlijk pas op het laatst kunnen worden opgelost. Het oplossen van de Palestijnse kwestie maakt uiteraard onderdeel uit van het beoogde raamwerk als een noodzakelijke tussenstap. Hoewel een regionale veiligheidsdialoog, gezien de huidige situatie in het Midden-Oosten, misschien weinig kans van slagen heeft, is zo’n dialoog wel degelijk de sleutel tot verbetering van de situatie, en gewenst door vele van de betrokken landen. De internationale gemeenschap moet stimuleren dat de dialoog daadwerkelijk tot stand komt.
door Arthur Petersen