Pugwash in Perspectief: Geschiedenisscriptie Michiel Suurmond

Vorig jaar studeerde Michiel Suurmond af in de geschiedenis met een scriptie getiteld “Formules voor de dooi: Wetenschappers uit Oost en West, van Koude Oorlog naar klimaatverandering. Een geschiedenis van de Pugwash Conferences on Science and World Affairs en hun Nederlandse dochterorganisatie (1957-2003)”.

De scriptie beschrijft zowel de beginjaren van Pugwash als de recentere geschiedenis waarin via de Dagomys Declaration en door Pugwash Nederland getrokken projecten als The World at the Crossroads en Sharing the Planet gepoogd wordt de thematiek van Pugwash te verbreden van massavernietigingswapens naar vraagstukken van armoede en milieubederf. De scriptie is sinds kort integraal te downloaden via onze internetsite. Op de volgende pagina’s volgen twee fragmenten. Het eerste uit paragraaf 8.4, het tweede fragment is uit de Samenvatting en Conclusies.

Nieuwsbrief_2008_november_Page_07_Image_0002

Formules voor de dooi
Edward Teller als advocaat van de duivel

door Michiel Suurmond

In het in 1995 geschreven herdenkingsartikel ‘The 50th anniversary of Hiroshima’ maakt Joseph Rotblat zich vijftig jaar na dato kwaad over Tellers weigering Leo Szilards petitie aan president Truman te ondertekenen, en vooral over een deel van Tellers motivering van die weigering.

Teller had Szilard in de zomer van 1945 laten weten dat ‘the accident that we worked out this dreadful thing should not give us responsibility of having a voice in how it should be used.’ 1 (Let op de term ‘ongeluk’, er ‘overkomt’ hem iets.) Rotblat citeert deze woorden omdat ze van een visie zouden getuigen die ‘helaas’ anno 1995 nog steeds gangbaar zou zijn in de wetenschappelijke wereld. 2 Dat ze uit de pen vloeiden van een man die meer dan wie ook bij politieke en militaire leiders gelobbyd heeft om de wapenproductie op te voeren, noemt hij het toppunt van hypocrisie.

Wat Rotblat niet citeert zijn de woorden die er direct op volgen: ‘This responsibility must in the end be shifted to the people as a whole and that can only be done by making the facts known.’ 3 Het is legitiem Teller te verwijten dat hij zijn verantwoordelijkheid ontweek. Maar het is evenzeer mogelijk zijn uitspraak in een ander licht te zien en haar als een blijk van democratische bescheidenheid op te vatten, als een proeve van gezond inzicht in de eigen beperkingen. Op dezelfde manier valt het lovenswaardig te noemen dat Pugwashites hun maatschappelijke verantwoordelijkheid aanvaardden.

Maar was die aanvaarding, juist vanwege dat nobele karakter, niet tevens aanmatigend, een vorm van zelfoverschatting, zowel wat de eigen historische betekenis als de eigen competentie en bevoegdheden betreft? Een botsing vlak na de oorlog tussen Harry Truman en Robert Oppenheimer mag in deze kwestie als oervoorbeeld gelden. In de herfst van 1945 bezocht de fysicus de president in een kennelijke staat van opwinding.

Hij had, zei hij, ‘bloed aan zijn handen.’ Truman reageerde geïrriteerd. Hij, de president en opperbevelhebber, had bloed aan zijn handen. ‘Let me worry about that,’ beet hij de natuurkundige toe. 4

Het is een veeg teken dat Phil Smith, die in een haat-liefde verhouding met Pugwash verkeerde, een grote hekel had aan het in de beweging prevalerende gevoel ‘van hoe verschrikkelijk belangrijk wij wel niet zijn’. 5 Zijn ergernis kwam gedeeltelijk voort uit z’n hooggestemde abolitionistische idealen; die lieten hem, zo valt te beargumenteren, Pugwash’ bijdragen aan de totstandkoming van diverse wapenbeheersingsverdragen geringschatten. 6

De pretenties van de beweging wortelden volgens hem niet in de internationale politieke praktijk. Daarnaast, en dit is een fundamentelere kwestie, geloofde hij niet, zoals veel andere Pugwashites dat wel deden, dat wetenschappers iets ‘speciaals’ hadden. Hij weigerde te geloven dat wetenschappelijke onderzoekers in hun beraadslagingen over menselijke problemen op enigerlei wijze iets meer zouden kunnen bijdragen dan, bijvoorbeeld, ‘een taxichauffeur.’ 7 Zonder het te weten was hij het in dat opzicht eens met Edward Teller. 8 Die beweerde namelijk in 1954 in een interview met Time-Life:

‘Scientists naturally have a right and a duty to have opinions. But their science gives them no special insight in public affairs.’ 9

Boosaardig zou men daar het volgende aan kunnen toevoegen: de illusie dat zulks het geval was vertroebelde misschien zelfs hun politieke blik. Zoveel suggereerde Teller in elk geval in zijn memoires. Zijn gedeeltelijke succes in het debat over een testverbod (ondergrondse proeven bleven immers toegestaan) dankte hij naar zijn mening vooral aan het feit dat ‘common sense appeals to politicians and people in general.’ 10 Hij vervolgde: ‘But much to my personal sorrow, my stand contributed further to the barriers between myself and many of my former colleagues.’ 11 De impliciete boodschap is duidelijk: blijkbaar waren velen onder zijn voormalige collega’s niet vatbaar voor common sense.

De vraag die we in deze paragraaf aan de orde stellen is deze: In hoeverre vertoonde Pugwash ‘elitaire’ trekken? Zat er een ondemocratische teneur in Pugwash’ opvattingen? In welke mate had Tellers afkeer van elitevorming – ‘whether they be an elite of nobility, race, money, morals, or even knowledge itself’ – op Pugwashites van toepassing kunnen zijn. […]

Samenvatting en conclusies

In deze scriptie heb ik vier aspecten van de Pugwash-beweging willen belichten. Het eerste was een chronologisch aspect, een aspect betreffende de tijdsorde. Ik vroeg me af waarom Pugwash juist in de tweede helft van de jaren vijftig ontstond en hoe het kwam dat de club betrekkelijk gauw op een zeker succes kon bogen. De organisatie had in 1963 een aandeel in de hotlineovereenkomst tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Bezoekers van de conferenties speelden een diplomatieke rol bij de totstandkoming van het datzelfde jaar tussen de VS, de USSR en Groot-Brittannië gesloten Beperkte Kernstopverdrag.

Het tweede aspect dat ik aan de orde wilde stellen betrof de vraag hoe dit betrekkelijke succes moest worden beoordeeld. Oefenden Pugwashites direct inhoudelijke invloed uit op het beleid? Of was het veeleer zo dat op de bijeenkomsten ideeën werden ontwikkeld die bestuurders naar believen konden oppakken en negeren? Wat was, met andere woorden, het politieke gewicht van Pugwash, de precieze beleidshistorische betekenis van de beweging? Ook relevant was de vraag in welke mate het betrekkelijke succes, zoals we het noemden, een succes was naar de eigen maatstaven van Pugwash.

Een derde dimensie, misschien wel de belangrijkste, sloot bij deze laatste kwestie aan en was ideologisch van aard, waarbij dat woord zo neutraal mogelijk dient te worden opgevat, ontdaan van alle pejoratieve connotaties. Wat waren de voornaamste denkbeelden van Pugwash over wetenschap en politieke besluitvorming, over de wapenwedloop en de Koude Oorlog? Welke politiek-maatschappelijke en morele veronderstellingen leefden in de club? Wat waren, nu eens concreet dan weer abstract, de belangrijkste doelstellingen van de beweging, de belangrijkste motieven van haar leden? Deze vragen liepen als een rode draad door de tekst heen, maar kwamen expliciet aan de orde in hoofdstuk 7. Daar vroeg ik me namelijk af, en deze kwestie leidde me door het hele onderzoek:

Waarom was Pugwash, dat zichzelf omschreef als een club van wetenschappers die hun ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ aanvaardden en zich daarom onder andere met ‘wereldproblemen’ bezighielden, een club van wétenschappers?

Ten slotte zat er een duidelijk Nederlands aspect aan het onderzoek. Ik vroeg me af wat de specifieke rol van het NPK / Pugwash Nederland was. Wat presteerde de Nederlandse afdeling aan de oppervlakte van de Nederlandse geschiedenis? Hoe verhield zij zich tot de moederorganisatie, vooral in haar wens tot verbreding van de Pugwash-agenda na de Koude Oorlog? […]

Voor het vervolg van beide paragrafen en de rest van de scriptie zie onze internetsite. Voor reacties e-mail naar redactie@pugwash.nl
www.pugwash.nl

1 Teller, Memoirs, 207.
2 J. Rotblat, ‘The 50 th anniversary of Hiroshima’, in: J. Rotblat en M. Konuma, Proceedings of the forty-fifth Pugwash conference on science and world affairs, Hiroshima, Japan, 23-29 July, 1995. Towards a nuclear-weapon-free world (Singapore, River Edge, Londen 1997) 105-109, aldaar 108.
3 Teller, Memoirs, 207.
4 McCullough, Truman, 475.
5 Interview Phil Smith.
6 Zie de faxwisseling van 18 en 19 februari 1992 tussen Smith en de toenmalige secretarisgeneraal Francesco Calogero.
7 Interview met Phil Smith.
8 Smith begreep niet dat ik sympathie voor Teller had opgevat. Ik had hem dit in een e-mail laten weten. Na ons vraaggesprek, toen ik op het punt stond te vertrekken, kwam ze ter sprake. ‘Die man,’ zei Smith, ‘zat vol haat.’ Ik vertelde dat Teller protesteerde tegen vormen van ‘aristocratie’ en tegen ‘elitevorming’, ‘whether they be an elite of nobility, race, money, morals, or even knowledge itself.’ ‘Ja,’ zei Smith, nog steeds misprijzend, ‘dat is dan wel sympathiek, ja.’ (Deze conversatie staat niet op band.)
9 Geciteerd in Rhodes, The making of the atomic bomb, 770.
10 Teller, Memoirs, 452.
11 Ibid.

Laat een bericht achter