De Pugwash Conferences on Science and World Affairs brengen invloedrijke wetenschappers en personen uit het openbare leven uit de hele wereld bijeen om in samenwerking te zoeken naar oplossingen voor mondiale problemen. Sinds het begin in 1957 tot vandaag had de meerderheid van de Pugwash bijeenkomsten tot doel, de gevaren van wijdverspreide gewapende conflicten te verminderen. In 1995 ontving Pugwash de Nobelprijs voor de Vrede voor deze inzet.
De laatste tijd is het terrein waarop Pugwash werkzaam is uitgebreid tot een breder scala aan onderling samenhangende mondiale problemen. In een poging bij te dragen aan het debat over hoe een duurzame wereld eruit zou kunnen zien en hoe deze bereikt kan worden, stelde de Pugwash Council in de Dagomys Verklaring van 1988 dat milieu- en ontwikkelingsproblemen nauw met elkaar verbonden zijn. De vernietiging van het milieu op mondiale schaal en het niet vervullen van de basisbehoeften van een groeiende meerderheid van de mensheid zijn met elkaar samenhangende gevaren.
In The World at the Crossroads (1994) presenteerde een Pugwash studiegroep een kritiek op de neiging van de mensheid om te zoeken naar ééndimensionale en simplistische antwoorden op de huidige onderling samenhangende en complexe mondiale problemen.
Volgens de conclusies van de studiegroep bevindt de wereld zich “op de verkeerde weg vanaf het kruispunt – de weg die tot rampen leidt”. Er werden aanbevelingen gedaan voor stappen om op de juiste weg te komen, dat wil zeggen de weg naar duurzaamheid. Deze analyse van de manier waarop men op het juiste spoor kan komen voortzettend, organiseert Pugwash nu een workshop, getiteld Sharing the Planet: Population – Consumption – Species. De workshop zal dertig tot veertig goed geïnformeerde participanten en bekende persoonlijkheden bijeenbrengen, die – op grond van hun eigen activiteiten – gekwalificeerd zijn om met gezag over deze onderwerpen te spreken. Zoals alle thema’s van Pugwash, vereist het onderwerp “duurzaamheid” een multidisciplinaire en multiculturele benadering, waarin zowel wetenschappelijke als ethische argumenten een belangrijke rol spelen. De aanwezigheid en inbreng van deelnemers uit de ontwikkelingslanden en van specialisten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zal onontbeerlijk zijn om de workshop te doen slagen. De deelnemers aan de workshop zullen discussiëren over strategieën voor het realiseren van een duurzaam delen van de rijkdom van onze planeet door de mensheid met alle andere levensvormen.
2002: een jaar van mijlpalen
Het jaar 2002 belooft getuige te worden van minstens twee mijlpalen in de pogingen om de milieu- en ontwikkelingsproblemen van onze planeet aan te pakken. Ten eerste is Johannesburg (2002), na Stockholm (1972) en Rio de Janeiro (1992), de derde stad waar leiders van de wereld onder auspiciën van de Verenigde Naties bijeen zullen komen om te discussiëren over de problemen van de mensheid met betrekking tot duurzame ontwikkeling. Ten tweede zal januari 2002 het eind betekenen van het Internationale Jaar van de Observatie van de Biodiversiteit. Terwijl zij deze gebeurtenissen voorbereiden, werken wetenschappers, beleidsmakers, onderwijsgevenden en de media internationaal samen om zowel de stand van zaken als de trends betreffende het natuurlijke milieu van de aarde en de economische ontwikkeling van de mensheid in kaart te brengen. Het jaar 2002 zou tevens gedenkwaardig kunnen worden omdat de Algemene Vergadering van de VN misschien het zogenaamde Earth Charter zal aannemen. Dit in 2000 door diverse niet-gouvernementele organisaties opgestelde belangrijke werkstuk dringt sterk aan op een wereldwijd verantwoord partnerschap voor duurzame ontwikkeling. Het Charter geeft voorbeelden van de manier waarop randvoorwaarden voor economische groei kunnen worden gesteld, en hoe op een normgevende manier goede wegen voor deze groei kunnen worden gekozen.
Een hartenkreet: de helft van alle soorten bedreigd met vernietiging vanwege de mensheid!
De mensheid zou moeten nagaan wat het zou betekenen als de helft van alle soorten die een eeuw geleden op aarde bestonden, binnen één generatie na nu zouden verdwijnen. Deze soorten verdwijnen niet vrijwillig: zij verdwijnen door de invloed van de mens. En aan wat er na twee generaties zou kunnen gebeuren, durven we nauwelijks te denken. De exacte snelheid van het verloren gaan van soorten mag dan onzeker zijn, toch zou de ethische discussie over de intrinsieke waarde van natuurlijke entiteiten gevoerd moeten worden. De positie die mensen innemen in het ethische debat beïnvloedt het beleid ten aanzien van biodiversiteit dat zij ondersteunen. Als de ethische conclusie inhoudt dat de soorten en hun biotopen waardevol zijn vanwege hun “natuurlijkheid”, een kenmerk van de manier waarop zij in natuurlijke ecosystemen functioneren, zijn metaforen van biodiversiteit als te exploiteren “hulpbronnen” een ongeschikt uitgangspunt. De inspanningen zullen gericht moeten zijn op het behoud van natuurlijke leefomgevingen. Het is zorgwekkend dat opvattingen van biodiversiteit als een geheel van processen die de vitaliteit van ecosystemen garanderen, vaak worden overschaduwd door meer exploiterende opvattingen van biodiversiteit als een hoeveelheid soorten die kunnen worden “gered” door ze uit hun natuurlijke habitat te halen. Is de dominantie van de antropocentrische kijk op de natuur, waarvan bijvoorbeeld de sterke nadruk getuigt die de Convention on Biological Diversity legt op de “diepgaande implicaties voor de economische en sociale ontwikkeling” van het verloren gaan van soorten, gerechtvaardigd? Zou de mensheid het huidige dramatische verlies aan soorten en hun leefgebieden niet “onacceptabel” moeten noemen? Zou dit niet een punt van grote zorg moeten zijn voor de wereldgodsdiensten?
Respect voor de soorten
De in Johannesburg te houden Wereldtopconferentie over Duurzame Ontwikkeling wordt ook wel de “Rio + 10 Topconferentie” genoemd, omdat het doel ervan zal zijn de vooruitgang vast te stellen die is bereikt sinds de conferentie van 1992 in Rio de Janeiro. Als dit op de juiste manier wordt gedaan, zou deze evaluatie moeten onthullen dat sommige van de belangrijkste milieuproblemen, zoals het verloren gaan van soorten en klimaatsveranderingen, gedurende de laatste tien jaar zijn verergerd. Het wordt in toenemende mate duidelijk dat er een ongekende inspanning van de internationale gemeenschap vereist is om deze problemen effectief aan te pakken. De grootste moeilijkheid is dat de spanning tussen milieu en ontwikkeling niet opgelost kan worden onder de huidige economische, demografische en politieke omstandigheden.
Bij pogingen om dit probleem te formuleren wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de factoren populatie (P) en consumptie (C), waarbij C doelt op het verbruik van grondstoffen per hoofd van de bevolking en de daaruit voortvloeiende vervuiling . Het product PxC kan dan worden gezien als een ruwe indicatie van de totale druk op de natuurlijke omgeving onder de bestaande technologische omstandigheden. De toename van de bevolking en van het consumptieniveau houdt ceteris paribus een grotere druk in op het milieu en, onder de huidige omstandigheden, een toenemend verlies aan soorten. In Sharing the Planet zullen de factoren Populatie en Consumptie, alsmede hun onderlinge samenhang, uitgebreid aan de orde worden gesteld, terwijl hun invloed op het verloren gaan van soorten zal worden benadrukt. Meestal concentreren discussies zich op het beperken van PxC (de limiet wordt vaak de earth carrying capacity genoemd), wat eveneens impliceert dat het ermee verbonden verlies aan soorten wordt beperkt. Terwijl PxC direct gerelateerd is aan modellen van milieu-invloeden in een zakelijke betekenis, zouden we ook andere mathematische formules kunnen gebruiken waarvan specifieke normatieve gezichtspunten deel uitmaken. Bijvoorbeeld, men zou kunnen voorstellen om PxC/S grens-bepalend te laten zijn, wat meer gewicht zou geven aan het vraagstuk van het verlies aan soorten. In het algemeen zal de workshop zich richten op strategieën waarmee een beperking van het verlies aan soorten kan worden gerealiseerd.
De complexiteit van de wereld
Sinds de zeventiger jaren is er een fel debat gevoerd over de vraag welke factor de grootste betekenis heeft bij het verhogen van de druk op het milieu: de omvang van de bevolking aan de ene kant, of de consumptie van hulpbronnen en de productie van vervuiling per hoofd van de bevolking aan de andere kant. Het debat wordt soms genuanceerd door de consumptiefactor te analyseren als het product van welvaart (bijv. Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking) en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (bijv. consumptie of vervuiling per productieeenheid). Dit schept de mogelijkheid om noch de bevolkingsgroei, noch de expansie van massaconsumptie verantwoordelijk te stellen voor de toename van de druk op het milieu, maar in plaats daarvan het ontbreken van een geschikte (ecologisch verantwoorde en energie of hulpbronnen besparende) technologische ontwikkeling als de oorzaak te zien van het falen in het verkleinen van deze druk. Het analyseren van de druk op het milieu in termen van het gebruik, of het ontbreken daarvan, van de juiste technologieën als een onafhankelijke factor, is echter niet minder problematisch, maar zelfs problematischer. Overgesimplificeerde modellen kunnen politici ertoe verleiden, de verkeerde mondiale oplossingen te kiezen in plaats van meer complexe integrale benaderingen te gebruiken, die de complexiteit van de wereldproblemen waarom het gaat, beter weerspiegelen.
Bij het maken van beleid moet dus een verschuiving worden aanbevolen van het gebruik van simpele modellen naar integrale analyses. Bij internationale onderhandelingen is het uiterst moeilijk om overeenstemming te bereiken over het stellen van strikte grenzen aan de druk op het milieu, vooral wanneer deze geformuleerd worden in termen van PxC. Dit verklaart waarom in het milieudebat vaak het argument wordt gehoord dat maatregelen moeten zijn gericht op processen in plaats van op doelen, en dat ze de hele complexiteit van milieuprocessen moeten aanpakken. Een andere verklaring is dat een accurate kwantificering van de bijdrage die diverse maatregelen kunnen leveren aan specifieke doeleinden, vaak onbereikbaar is. Het argument om expliciete doeleinden te laten vallen, schijnt vooral sterk te zijn als het gaat om de belasting van de atmosfeer door broeikasgassen (bronnen) en de opnamecapaciteit (putten), zoals eindeloos is besproken in de context van het Kyoto Protocol. Rond dit protocol is veel tijd en inspanning verkwist aan het onderhandelen over wat er wel en niet deel moest uitmaken van die doeleinden, gedeeltelijk omdat aanmerkelijke onzekerheden bestonden over de precieze effecten van diverse beleidsmaatregelen. Daarom suggereren sommige onderzoekers dat men het alleen eens zou moeten worden over een aantal algemene beleidsmaatregelen, in plaats van de partijen op goed gespecificeerde doelstellingen vast te pinnen.
De bedreigingen voor de soorten
Het analyseren van de bedreigingen voor de soorten leidt tot ontelbare problemen als er rekening wordt gehouden met complexe milieu-economische onderlinge relaties. Er zijn directe bedreigingen voor de soorten zoals ontbossing. Hoewel onlangs is bekend gemaakt dat de tropische ontbossing afneemt, is de snelheid waarmee soorten in tropische wouden – die de meeste soorten herbergen – uitsterven, nog steeds alarmerend hoog. Ook is het verlies aan soorten niet beperkt tot de tropen. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld gewaarschuwd tegen dramatische bedreigingen voor het overleven van vele soorten en hun leefgebieden in Europa, en erkent dat er krachtiger acties nodig zijn.
Behalve directe bedreigingen voor de soorten, zijn er indirecte bedreigingen die wellicht zelfs ernstiger zijn. Eén van de belangrijkste verbanden tussen populatie, consumptie en het verlies aan soorten is het buitensporige gebruik van energie die uit fossiele brandstoffen wordt gewonnen en de daarmee via uitstoot van broeikasgassen verbonden klimaatveranderingen. Veel natuurlijke ecosystemen met een beperkt aanpassingsvermogen zijn extra kwetsbaar voor die klimaatveranderingen. Belangrijke voorbeelden van zulke bedreigde systemen zijn koraalriffen en tropische regenwouden. Hoewel de bevolkingsdichtheid zich gedurende de 21e eeuw kan stabiliseren, wordt voorspeld dat het totale energieverbruik zal toenemen. Grootschalige consumptie van commerciële energie die zowel veilig als schoon, duurzaam, goedkoop en overvloedig is, is een utopie. Daarom zal het energieverbruik in het noorden significant moeten dalen. De productie van energie zal gevarieerd moeten worden, en op die alternatieven moeten zijn gericht die geen mondiale opwarming en andere milieuvervuiling met zich meebrengen.
Doel van de workshop
Pugwash wenst dat het jaar 2002 een succesrijk jaar wordt voor het behoud van de biodiversiteit en voor de daaraan verbonden beperking van klimaatveranderingen. Daarom organiseert Pugwash de workshop Sharing the Planet, om realistische strategieën te formuleren die de noodzakelijke veranderingen teweeg kunnen brengen in de internationale politieke arena. Deze veranderingen zouden de wereld in staat moeten stellen de milieuproblemen, waar ze mee wordt geconfronteerd, aan te pakken. De korte-termijn doelstellingen worden reeds als uitermate complex ervaren. Dit mag echter onze discussie over lange-termijn doelen niet belemmeren. Het tijdsbestek waarmee de workshop zich zal bezighouden zal er één zijn van één of twee eeuwen; aanzienlijk meer dan de periode waarmee het korte-termijnbeleid, dat momenteel de internationale agenda’s domineert, zich bezighoudt. Wij moeten nog steeds leren hoe onze kennis van lange-termijnrisico’s te vertalen in dringende oproepen tot actie op korte termijn, daarbij rekening houdend met zowel het probleem van het verlies aan soorten, als met het recht op sociale en economische ontwikkeling van de armen. Verder moeten we ons bezighouden met de vraag, wie we daarop moeten aanspreken. Is er een adres? Beschikken we in principe al over de juiste instanties? Of moeten we nog beginnen met een leerproces hoe we mondiale milieuproblemen moeten hanteren? Wat het antwoord op die vragen ook zal zijn, het doel van de workshop is het stimuleren van het maatschappelijke leerproces in dezen.
door Arthur Petersen en Bob van der Zwaan
uit het Engels vertaald door Baukje J. van Kesteren