Onze economie en consumptiemaatschappij staat of valt met de beschikbaarheid van fossiele energie, nu en in komende decennia. Dat is niet alleen energie voor verwarming en transport, maar ook voor moderne agrarische voedselproductie met kunstmest (nitraten) die gemaakt worden met goedkope energie. De fossiele energie is opgeslagen in steenkool, olie en gas, waarbij we niet moeten versluieren dat:
i) er geen toegankelijke supervoorraden zijn.
ii) de voorraden die er zijn mogen niet tot CO2 verbrand worden.
Wat sommige fervente voorstanders van vrije markten en consumptieve groei ook mogen zeggen, het punt ‘op is op’ is niet veraf en, nog zorgwekkender, het punt ‘nu mag het niet meer’ is dichter bij dan men denkt. Er mogen dan nog wel reserves aan fossielen zijn, maar die mogen niet tot CO2 en andere broeikasgassen in de atmosfeer verbrand worden. Die verbranding tast nu al het voortbestaan van de soorten (S) aan en zal uiteindelijk ook het bestaan van de mens (BC) aantasten. Voortdurend toenemende consumptie van eindige reserves leidt tot het beeld van “de vlam van een lucifer in de nacht” (Fig.3). Met een met 5% per jaar toenemende verbranding van fossielen zouden zelfs de steenkoolreserve (olie en gas al veel eerder) in een eeuw verbruikt zijn. Het beeld dekt niet het totale beeld van de commerciële energie; er is alternatieve duurzame energie. Maar de alternatieven geven in vergelijking met de huidige energie consumptie een veel lager eindniveau. Hoe reageert de expanderende wereldeconomie met ontwikkelingslanden die hun rechtvaardig deel opvragen als de top van Fig.3 in het zicht komt en consuminderen in plaats van consumeerderen het parool wordt?
Figuur 4 schetst het verloop van de drie parameters waar wij de aandacht op vestigen. Links staat het verloop van de bevolking B, de consumptie C en de soortenrijkdom S. In tegenstelling tot de toename van B en C is de afname van S in de laatste twee eeuwen vaak verzwegen en numeriek ook minder goed bekend. Hoe zullen deze drie parameters in de toekomst veranderen? Quo vadis? Niemand weet het, maar er zijn wel denkbare scenario’s. Rechts staan er drie, één dodelijk pessimistisch naar Dystopia, één realistische tussenroute en één blind optimistisch naar Utopia:
Dystopia. We gaan naar Dystopia (de slechte plaats) zegt zij of hij die vertwijfeld let op wereldwijde groei cijfers tot ver boven het draagvermogen van de Aarde:
B mag dan een lichte neiging tot stabilisatie vertonen, maar het product BC neemt onrustbarend toe nu de westerse consumptie elders in de wereld nagevold wordt. Let daarbij op het schrikbarende verdwijnen van de soorten. Twintig procent extinctie nu al en binnen een kwart eeuw met het verdwijnen van de regenwouden en met de bevissing en vervuiling van de oceanen een haast niet meer te stuiten extinctie tot op de helft binnen één mensen generatie, een curve die we haast niet durven extrapoleren naar een verdere toekomst. Zijn wij de meest verwoestende soort op de planeet?
Utopia. We gaan naar Utopia (het land van je dromen) zegt de optimist: the sky is our limit wat betreft de per capita consumptie. “Ze” zullen wel een super energiebron vinden. Over de bevolkingsdruk: ze zullen wel tot hun verstand komen. Over extinctie van de soorten: dat is dan jammer, maar we zullen de nuttige gedomesticeerde dieren en gecultiveerde planten wel overhouden. Genetische manipulatie biedt mogelijkheden.
Een realistisch Post-Holoceen. Dystopia is onaanvaardbaar. Utopia is niet realistisch en is ook onaanvaardbaar alleen al vanwege het versluieren en verzwijgen van het dramatische verloop van S. Het boek “Factor Vier” van Von Weizsäcker en de Lovins [3, p230] citerend: de destructie van de biodiversiteit is de zonde die komende generaties ons het minst zal kunnen vergeven.
Dystopia mag niet en Utopia kan niet, we moeten ons inzetten met alle creativiteit, met cultuur en met ethiek voor een duurzaam Post-holoceen”
1De figuur in wiskundige benadering: C(t) zij de consumptie die toeneemt met k %/jr: k/100 = dC/ (Cdt). Integreren van nu (tijd to) tot tijd t geeft exponentiele groei: C(t) = C(t0)exp(kt). De na T jaren verbruikte reserve is R = C(to)(exp(kT)-1)/k, zodat: T = k-1 ln(kR/C(to) + 1).
door Johan van Klinken